
Op 6 november 1299 maken Jan I van Holland en Jan II van Avesnes bekend dat zij “…te Dordrecht de markt hebben gevestigd voor alle koopwaren die over de wateren van de Merwede en de Lek stroomafwaarts worden aangevoerd…”. Gezien het belang van deze gebeurtenis, is het logisch de integrale tekst van de oorspronkelijke akte als startpunt te nemen van een artikelenreeks over het Dordtse stapelrecht. Daarnaast is hier ook de vertaling in modern Nederlands opgenomen.
De oorspronkelijke tekst uit 12991+2
Wi Jan Graue van Hollant van Zeelant ende heere van Vrieſelant ende wi Jan van Auennis Graue van Heneghouwen maken cont allen den ghenen die deſen brief ſullen ſien of hoeren leſen dat wi omme menighen trouwen dienſt die ons onſe lieue porteren van Dordrecht ghedaen hebben ende noch doen ſullen ende om ghemeen orbare al der coepmanne die after onze lant varen ende om ons ghemeens lands orbare ſoe heb wi wel veerpleinſt ende met rade vele ghoeder liede de marct van allen coepwaerliken ghoede dat de Marwe of de Lecke neder comt te Dordrecht hebben gheleghet an wat ghoede dat gheleghen is eſt in wine eiſt in corne eiſt in houte of an wat ghoede dat gheleghen es bi wien dat neder comt eiſt bi perſsonen exempte eiſt bi perſonen die niet exempte en zijn eiſt bi begheuven lieden eiſt bi onbegheuen ende legghen daer die marc te vercoepene ende te coepene ende wi ombieden al onzen tolnars van Gheervliet ende Strienemonde die nu zien of hier na weſen ſullen dat ſi niemene vertollen noch voer bi laten varen ſine brenghen litteken uut des wiſſel van Dordrecht dat ſi dat ghoet te Dordrecht ghecoft hebben. Voert ſoe hebbe wi gheſet ende willen dat alle coepmanne wane dat zi ſijn vrielike coepen moghen ende vercoepen ſonder eenighe panduninghe alſoe dat die vremde coepman alſe vrilike coepen mach alſe die coepman van binnen behouden de ſede hoer vrihede. Voert ſoe gheue wi alle coepmannen wanen dat zi zijn zeker gheleyde after al onſe lant te Dordrecht te varen ende te keeren met hare coepmanſcep ende om hare coepmanſcep uutghenomen die ghene die tieghens ons mesdaen hebben ende waer dat ſake dat wi up yement yet hadden te ſeggen dat ſoude wi viertiennacht te voren laten weten ende dan ſal hi weſen buten onſe gheleyde ende deſe vriehede wille wi dat ghedure tot onſen wederſeggen die wi onſer porte van Dordecht ghegheuen hebben. In orkonde van deſen brieue ghegheuen de Vridaghes na alre heylighen daghe jnt jaer ons Heeren M.CC. neghen ende neghentich.
De vertaling in modern Nederlands3
Wij Johannes, graaf van Holland, Zeeland en heer van Friesland, en wij Johannes van Aveness, graaf van Henegouwen, maken bekend aan allen, die dit zullen lezen of horen, dat wij- vanwege de vele trouwe diensten die onze beminde burgers van Dordrecht ons hebben verleend en nog in de toekomst zullen verlenen, omwille van het gemeenschappelijk voordeel van alle kooplieden die door ons land trekken, en ter bevordering van de algemene vooruitgang van ons land-, na rijp beraad en op aanraden van vele voortreffelijke lieden, te Dordrecht de markt hebben gevestigd voor alle koopwaren die over de wateren van de Merwede en de Lek stroomafwaarts worden aangevoerd, of het nu wijn, koren, hout of welke andere goederen dan ook betreft, aangevoerd door geëximeerde of niet-geëximeerde personen (al dan niet van tollen vrijgestelde lieden), door geestelijken of niet-geestelijken. Wij vestigen die markt om te kopen of te verkopen en wij dragen al onze huidige en toekomstige tollenaren van Geervliet en Strienemonde op niemand te zullen vertollen noch door te laten, tenzij met een stuk van de Dordtse wissel bij zich waaruit blijkt dat men zelf de goederen in Dordrecht heeft gekocht. Voorts hebben wij geregeld en willen wij dat alle kooplieden, waarvandaan zij ook afkomstig zijn, vrijelijk zullen kunnen kopen en verkopen zonder enig beletsel, zonder wat men daar ter plekke pandinghe noemt, zodat de buitenlandse koopman dusdoende even vrij zal kunnen kopen en verkopen als de binnenlandse koopman, met in achtneming van de rechten van voorgenoemde stad.Bovendien verlenen wij alle kooplieden waarvandaan zij ook afkomstig zijn een vrijgeleide door ons hele land om naar en van Dordrecht te reizen met alles en voor alle koopwaar, uitgezonderd zaken die jegens ons zijn verbeurd. En als wij iemand in staat van beschuldiging stellen, zullen wij dat veertien dagen van te voren kenbaar maken; na die termijn zal de betrokkene buiten het vrijgeleide staan. Wij willen dit voorrecht dat wij onze stad Dordrecht hebben verleend laten duren tot aan ons wederopzeggen. De brief ten bewijze van wat hier staat is gegeven op de zesde dag na Allerheiligen in het jaar des Heren 1299.
Wat opvalt in de tekst.
De tekst is niet bijzonder uitgebreid, maar biedt stof genoeg om verder onder de loep te nemen. We volgen daarvoor de aantekeningen die van der Wall bij de oorspronkelijke tekst maakt.
Het woord “stapelrecht” staat nergens in de akte. Dit begrip duikt pas in 1355 voor het eerst op in geschreven teksten. Tot die tijd spreken opeenvolgende documenten van “marct”, “stapel” en “opslag”. Wat te verklaren is door het feit dat “stapel” is afgeleid van het Latijnse “stabulum”, waarvoor in de Middeleeuwen “stallum” wordt geschreven. En dat in de betekenis van toonbank, kraam of een ligplaats waar goederen en waren te koop werden aangeboden. In het algemeen wordt onder “stapelrecht” verstaan het voorrecht dat door de landsheer wordt gegeven aan ingezetenen van een stad op plaats, om de voorbij komende kooplieden te noodzaken hun goederen te ontladen en binnen hun stad of plaats ter markt te brengen. In de praktijk bestonden tussen steden echter de nodige verschillen qua invloedssfeer en praktische opzet in het aan hen verleende recht. De bedoelingen van de begunstiger en de daaruit voortvloeiende bewoordingen in het betreffende handvest zijn daarbij per stad leidend.
De zinsnede ” bi perſsonen exempte eiſt bi perſonen die niet exempte” duidt, zoals in de vertaling van de oorspronkelijk tekst is aangegeven, op tolvrije- en niet-tolvrije kooplieden die Dordrecht passeerden. Beiden hadden op gelijke wijze te maken met het stapelrecht. Ofwel, wie vrijgesteld was van het betalen van tolgeld, was dat niet automatsich ook voor de plichten die voortkwamen uit het stapelrecht. In de loop van tijd verleende Dordrecht weliswaar vrijstellingen aan groepen kooplieden, maar een dergelijk privilege stond los van de tolplicht.
Verder noemt de tekst specifiek “onzen tolnars van Gheervliet ende Strienemonde”. Het beschreven bevel is opgenomen, om te voorkomen dat de schepen die stroomafwaarts kwamen, de Maas tussen Woudrichem en Loevestein richting Heusden zouden nemen. Op die manier gingen ze onder Dordrecht langs en via de Striene richting Zeeland en Vlaanderen. Om zodoende het stapelrecht te ontwijken.
Als laatste trekt het tekstfragment “wille wi dat ghedure tot onſen wederſeggen die wi onſer porte van Dordecht ghegheuen hebben” de aandacht. Hieruit blijkt dat het stapelrecht voor een bepaalde tijd geldt. Misschien om te kijken of de beoogde doelen (m.n. het vergroten van de tolinkomsten) ook werkelijk bereikt zouden worden? Hoe dan ook, opeenvolgende landsheren bevestigen en breiden na 1299 het stapelrecht uit. Maar trekken het soms ook tijdelijk in. Pas met de komst van de Bataafse Republiek in 1795 verliest Dordrecht na bijna vijfhonderd jaar definitief haar stapelrecht.
Bronnen:
1. Regionaal Archief Dordrecht, 1. Stadsarchieven: de grafelijke tijd, 1200-1572, toegang 1.4.9 (Stapelrecht), inventarisnummer 87 (scan origineel akte)
2. Wall, P.H., van de, Handvesten, privilegien, vrijheden, voorregten, octrooijen en costumen, enz., blz. 100-105.
3. Herwaarden, J. van e.a., Geschiedenis van Dordrecht tot 1572, blz. 80.
Visits: 164